Ik ben mijn fiets aan het vastmaken terwijl twee kerels voorbijlopen, de ene abrupt stopt, terug naar achter loopt en mij bekijkt. De andere volgt hem. Ik hang met mijn hoofd ondersteboven om mijn slot vast te maken, zie die kerels op z’n kop en sta snel gegeneerd op wanneer ik besef dat mijn achterwerk netjes uitsteekt in de lucht, hun richting uit.
De kerel vraagt of alles goed met me gaat. Ik antwoord, nog steeds een beetje gegeneerd en maak me dan uit de voeten. Sorry jongens! Soms heb ik gewoon geen zin in die praatjes. Al moet gezegd dat ik tegenwoordig meer geniet van de gesprekjes op straat. Vroeger vond ik het meestal eng als iemand tegen mij begon te praten. Alsof die persoon mij zou opeten. Angst of irritatie nam de bovenhand. Ik reageerde niet, ik negeerde en wilde zo snel mogelijk weg. Alsof de meerderheid van de mensen het ergste met me voorhad.
Ik wou anders in het leven staan. Ik zou vertrouwen. Vertrouwen in de mens. Vertrouwen op dat ik terugkrijg, wat ik geef; ook naar onbekenden toe. En dat probeer ik nu steeds opnieuw. Hoe meer ik probeer, hoe meer het een automatisme wordt.
Ik verschiet niet meer als iemand met mij begint te praten. Ik benader het als iets leerrijks en interessants, als een potentieel nieuw levensverhaal dat ik te horen kan krijgen. Gisteren stond ik aan het rood licht te wachten en begonnen twee Afrikaanse mannen tegen mij: “Heee Rasta” (dat is zowat mijn standaard-aanspreek-naam in Brussel). Ik draai me om en zeg vriendelijk: ‘Bonjour!’ Daarna begint één van de twee een paar seconden te ratelen in een taal waar ik geen knars van versta. Wanneer hij mijn bevragende uitdrukking ziet, vraagt hij: “ah, ben je niet Senegalees?” (hij vraagt dat in het Nederlands trouwens!). Ik zeg van niet en we moeten alle drie lachen, het licht werd groen en daar scheidden onze wegen.
Natuurlijk ben ik ook niet altijd in de stemming om in te gaan op aansprekingen, verre van. Maar dat hoeft ook niet, waarom zou ik? Het geeft me gewoon een goed en rustig gevoel niet meer bang te zijn. Nochtans had ik onlangs wel schrik toen ik naar huis stapte in de nacht. Een man volgde mij en begon met mij te praten. Rustig antwoordde ik en stelde ik ook vragen aan hem…Zo was het dus een dialoog en geen monoloog van zijn kant. Geen greintje angst te bespeuren bij mij, totdat we steeds dichter bij mijn huis naderde en ik het toch geen leuk idee vond dat hij zou weten waar ik woonde. Er werd plaats gemaakt voor sprankeltjes angst die toertjes draaiden in mijn buik. Al goed dat ik ook wat vragen had gesteld. Hij woonde in Molenbeek, wist ik. Dus op een bepaald kruispunt zei ik: “jij moet naar rechts zeker? Want jij woont in Molenbeek…” Een beetje verward knikte hij en zei vriendelijk gedag.
Noem mij naïef als je wilt. Of dom. Ik weet waarom ik dit zo doe. Deze situaties doen zich toch voor. Sowieso. Willen of niet. Ik wil het niet verbloemen, Brussel en zijn vreemdheden en gevaarlijkheden. Ze zijn realiteit hier. Daar kan ik niet veel aan doen. Ik kan wel iets doen aan de manier hoe ik ermee omga. Dat is waar ik het over heb. Al heb ik niet in de hand wat de andere persoon denkt of gaat doen…wat ik zelf denk of doe, heb ik wel in de hand. Het maakt mij rustiger en doet me veiliger voelen door te vertrouwen en andere mensen met een goed, en geen bang, hart te benaderen.
De laatste weken heb ik focusgroepen gedaan in verschillende klassen in de derde graad van het middelbaar. Op het einde van zo’n groepsgesprek zijn de leerlingen vrij om vragen te stellen of opmerkingen te geven als ze willen. Een school aan de rand van Antwerpen vroeg me waar ik ben opgegroeid. Wanneer ik ‘Borgerhout’ antwoordde, kwamen er reacties als: “Borgerokko! Ooeeh!”, “Durf jij daar alleen op straat lopen?” “Is dat daar niet gevaarlijk?” “Daar kom ik niet ze! Zoveel criminaliteit”. Ik had wat binnenpretjes en dacht: ik zal maar niet zeggen dat ik eigenlijk in Brussel woon nu.
Een paar weken later, deed ik een focusgroep in het “Borgerokko” zelf en kreeg ik dezelfde vraag: “Waar bent u opgegroeid?”. Wanneer ik ‘Borgerhout’ zei, was hun reactie: “Ah”. De volgende vraag was: “En woont u hier nog steeds?”. Ik zei dat ik nu in Brussel woonde en in tegenstelling tot de “ah” -die ik verwacht had- was het hek van de dam: “Mevrouw, Brussel?!”, “Durf jij daar alleen op straat lopen?”, “Is dat daar niet gevaarlijk?”,“Zoveel criminaliteit daar!”. Ik kon mijn lach niet inhouden. Onbekend is werkelijk onbemind.
Mensen leven naast elkaar. We ontwijken liever. Is dat uit angst? Een tijdje geleden hield ik middagpauze in het ‘vieze’ parkje, naast de vismarkt. Ik zette me op een bankje naast twee oudere mannen: een Marokkaan en een Congolees. Die twee oudere meneertjes waren pintjes aan ‘t drinken, één van de twee had een leuk petje op, maar voor de rest zagen ze er nogal ‘uitgeleefd’ en niet uitnodigend uit. Eerlijk toegegeven, ik twijfelde naast hen te gaan zitten, maar toen bedacht ik me meteen. Ik moest niet flauw doen en vertrouwen.
De mannen waren heel de tijd in het Frans aan het praten en ik was niet aan het luisteren. Toen ik bijna klaar was met eten zei de man met het leuke petje tegen mij: “wel jongedame, we waren juist aan het praten over hoe fijn we het vinden dat je naast ons bent komen zitten. On était étonné, vraiment, une jeune femme comme vous. Je moest eens weten hoeveel mensen dit niet zouden doen, hoeveel mensen werkelijk een bankje 300 meter verder gaan zoeken”. Ik schaamde me bij de gedachte dat dat ook eerst mijn plan was geweest. Maar ik had het uiteindelijk niet gedaan en daar was ik blij om want een interessant gesprek begon. Deze mannen woonden al lang in Brussel (meer bepaald in België sinds 1963), hadden veel zien veranderen en hadden een wijsheid en rust over zich, zoals alleen oude mensen dat kunnen hebben.
Ik had een leuke lunch; wij een leuke babbel. Het is echt zo: als je de manier waarop je naar dingen kijkt verandert, veranderen de dingen waar je naar kijkt.
© Noemi Monu Onbekende mannen op bankjes in Brussel. Zet ik me er naast of toch maar 300meter verder op het vrije bankje?
Comments