Hij kwam later aan, wandelde rustig naar de speelplaats en observeerde de andere kinderen. Hij stond aan de kant heen en weer te wiebelen, maar dat had kleine Younes zelf niet door. Ik schatte hem elf jaar. Later hoorde ik dat hij mee in mijn groep zou zitten. Een week lang zou ik, samen met andere begeleiders, anderstalige nieuwkomers onderdompelen in de Nederlandse taal.
De andere kinderen waren aan het voetballen, aan het springtouwen, aan het rondrennen. Nog andere plakten aan begeleiders. Er waren ook, net zoals Younes, enkele kinderen die onzeker aan de kant stonden of tegen een muur, zoals een bloempje.
Groepsdynamieken boeien mij. Het is fascinerend hoe mensen zich in het begin gedragen tegenover elkaar en hoe ze zich anders gaan gedragen naarmate de situatie verandert of ze elkaar leren kennen. Hoe mensen in het begin afwachtend op hun eigen eiland zitten of rechtstreeks naar degene lopen die ze kennen om zich daarna pas te openen naar anderen. Een groep wordt pas na een tijdje gevormd. En ook al gaat dat zijn eigen gangetje; als begeleider kan je dit faciliteren of er iets mee doen en dat is leuk om mee te experimenteren.
Nadat alle kinderen van de verschillende groepen bij elkaar gebracht waren, was het tijd om te beginnen. We gingen naar boven en begonnen met een kringgesprek. We leerden elkaar kennen, praatten gezellig, maakten samen afspraken en gingen aan de slag. Ongelofelijk hoe snel je ziet wie de babbelaars, de-aandacht-vragers, de kattenkwaad-uithalers, de brave of de verlegen kinderen zijn. Al schrijvend schaam ik mij voor deze labels. Ongelofelijk hoe snel je als begeleider zo’n “label” hebt geplakt op ’n kind. De behoefte die wij als mensen hebben om situaties, ervaringen, mensen, dingen in kotjes te steken. Dat zit er duidelijk in. Van waar komt dat toch? Dat “in kotjes steken” kan voor verrassingen zorgen. Zo dacht ik dat Sam een erg stille en verlegen jongen was, totdat ik hem in een andere situatie (lees: andere groepsvorming) bezig zag. Hij was flink aan het uitleggen aan medekinderen wat ze moesten doen en was daarna eerder opvallend en druk. Naast een verrassing is het ook een grote valkuil want kinderen worden dan door die “kotjes”brillen gezien en dat is eenzijdig en beperkend. Ik heb mijn best gedaan om bewust te kijken naar de verschillende talenten die er bij elk kind speelden. En dat maakte het enorm mooi! Hoe raar is het eigenlijk dat we op school allemaal in alles of hetzelfde goed moeten zijn om te slagen? Frustrerend; proberen goed worden in iets wat je niet ligt, wat je niet goed kan of waar je toch niet mee verder wil in het leven. Het is zoveel motiverender te werken rond je sterktes en talenten.
Het was prachtig om te zien hoe kleine Younes een prachtvoetballer bleek te zijn, hoe Alpha de harmonie wist te bewaren in de groep, hoe Mehdi heel geconcentreerd en zorgvuldig kon werken, hoe Sara de anderen positief kon aanmoedigen en helpen, hoe Amadi het belangrijk vond om het materiaal voorzichtig en respectvol te gebruiken, hoe Amar urenlang sappige verhalen kon vertellen en hoe Aissa zorgend was naar de andere toe. Het was opvallend dat wanneer wij, als begeleiders, daar op in speelden, hen positief bekrachtigden, aanmoedigden en complimenten gaven, ze nóg meer hun talenten gingen tonen. Ze gingen groeien, ze voelden zich gewaardeerd, ze voelden zich thuis.
Het is met die focus dat er een veilig, waarderend klimaat kwam waarin ik zag dat de kinderen leerden en bovendien ook leerden van elkaar. Het is in dit klimaat dat de kinderen die eerst ‘los van elkaar hingen’ zich als één groep gingen vertonen. Elkaar waarderend, in elkaars kracht. Het welbevinden van een kind; het is de allerbelangrijkste voorwaarde om te kunnen leren.
Younes stond niet meer te wiebelen op de speelplaats maar ging met zijn groepsgenootjes voetballen. Imani, die anders ongemakkelijk of schuw was omdat ze de taal nog niet goed verstond, bloeide helemaal open wanneer ze springtouwde – ideaal moment om dan een praatje met haar te slaan. Sara & Mehdi waren de eerste dag zoals kat en hond. Ze kwamen niet overeen en lagen constant in de clinch met elkaar. Totdat ze bij het maken van een dansje ontdekte dat ze beiden goed konden dansen en de hele groep moesten leiden. Ze kregen samen een verantwoordelijkheid en die moesten ze tot een goed einde brengen. De ruzies van ervoor werden aan de kant gezet; elkaar ziend door de bril van waardering en talent.
Er was nog een andere situatie waar ik de bevestiging kreeg dat het belangrijk is voor kinderen om verantwoordelijkheid en eigenaarschap te krijgen. Ismail was een jongen die tijdens de eerste dag niet wou meedoen met de activiteiten. Het hielp niet om met hem te gaan praten. Zelfs wanneer ik andere kinderen uitnodigend naar hem zag gaan, bleef hij lekker koppig op zijn stoel zitten. We lieten hem wat doen, we hebben zijn kwaadheid niet met kwaadheid beantwoord maar we probeerden hem wel te betrekken zonder hem te forceren. Zo had ik op een bepaald moment zijn hulp nodig. Hij kreeg de verantwoordelijkheid iets uit te delen. Ook al begon hij traag en niet enthousiast, hij deed het. En ik besefte dat het feit dat hij een verantwoordelijkheid kreeg, veel meer voor hem betekende dan dat ik zelf door had.
Hij werd gezien.
Wij hadden hem nodig en dat gaf hem een ongelofelijke boost in zijn welbevinden en vertrouwen. Op het einde van de dag zat hij mee in de groep en zagen we hem weer zachtjes lachen. Iedereen op z’n eigen tempo, alles op z’n tijd.
De namen in dit verhaal zijn niet de echte namen van de kinderen in kwestie. De namen zijn veranderd.
Comentarios